Wij onderg[etekende] getuijge verklare mits desen dat Cornelis Pietersz Moejesz en Aeltje Heijndrix
egte luijden woonagtig ttot Lam[ertschaag ]ons alle wel bekent malkanderne al haar goet geen uijtgesond[ert] met wel berade gemoede hebben gemaakt soo dat de langst levende sal suceederen in alles soodanig als des eerst stervende het sal komen agter te laten omme daar mede te doen na sijn ofte haar wel gevallen maar te welker tijt sij beijde sijn overleden dat het als dan weder sal gaen en keeren op de susters of broers kindere