Op den zevenden julij des jaars zeventien hondert zeven twintig compareerden
in eijgenen perzoonen voor mij Jan van der Hoe ve publicq notaris bij het Hof van Hollant geadmitteert residerende te Abbekerk en voor de ondergenoemde getuijgen Aaltje Rem monts huijsvrouwe van Jan Schoenma ker de jonge regerend schepen aldaar dewel ke verklaarden ten versoeke van den heere jonkh[ee]r Gualther Christoffel van van Lantschot als bailjuw en schout der stede Abbekerk en dein k__verder zoude mo gen aangaan de waarheijdt te zijn dat dat Kornelis Pietersz Boon de jonge van op dingsdag den eersten ging dezen loopen de maant julij zo wat na de middag den deposant Jan Schoenmaker de jonge in gram men gemoede onder schelden en vloeken op
het erf van zijn getuijges vader in het noord ent van Abbekerk beoosten den weg dad lijk heeft aangegrepen onder dreijgementen van hen getuijgen geldt ingevordrt XXdog onder beleefde bewoordinge en vermaanige van hem Jan Schoenmaker met hem van t evengenoemde erf naar den gemeenen dorpsweg is gegaan de deposanten geven tot reden der wetenschap van hun gedepo seerde de eerste dat zij in haar tuijntje bezuijden t bovengemlde erf huijs wezende t bovenstaande heeft gehoort en gezien en de twede dat hem zulks is wedervaren presenteeren dien volgens hun gedeposeerde des verzogt en vereijscht werdende met eede te sterken dit passeerde binnen Ab bekerk in tegenwoordigheijt ten overstaan
van Dirk Claasz de Geus vroetschap aldaar ende mijns notaris clerq Abraham Petit van Harderwijk als verzogt getuijgen aeltje remmes Jan Schoenmaker de jonge Dirck Claes de Geus Abraham Petit Jan van der Hoeve not[ari]s |