J Bourgonje | desen 4 e octob[e]r a[nn]o 1730 compareerden voor mij Johannes de Roodt openb[aar] not[ari]s bij den e[dele] hove van Holland geadmitteert binnen Hoorn residerende ende de nabes[chreven] getuijgen Pieter Jansz out ontrent twee en twintigh jaren wonende voor knegt bij de burgerm[eester] Hendricus Blocker in Oosterblocker Jacob Cornelisz out drie en twintgh jaar van vrouwendagh 1729 gewoont hebbende bij Volkert Groen in Westwoude ende aldaar noch wonagtigh voor knegt Cornelis Maertens de Boer huijstimmerman mede wonagtigh tot Westwoudt out vijff en veertigh jaren
de welke ten versoeken van opbemelte Volkert Groen hebben getuijgt hoe waar is eerstelijk hij eerste deposant verklaart dat hij in den jaere 1726 1727 en 1728 voor dienstknegt heeft gewoont bij de req[uiran]t tot Westwoudt ten tijde dat aldaar mede voor dienstmeijt woonde sekere Marij Nanninghs dat hij deposant door mij not[ari]s voorgelesen zijnde sekere copie attestatio bij hem getuijgen gegeven ten versoeken van de selve Marij Nanninghs op den 11 septemb[er] laetsleden gepasseert mitsgaders gelijke copie verklaringe bij eene Trijntje Didama gegeven ten versoeken van gemelte Marij Nanninghs op den 7 /e van de gemelte maant beijde voor de not[ari]s Jacob Schagen en sekere getuijgen tot Oosterblocker
|
| daarop nae waarheijt niet anders kan verklaren dan dat hij getuijge nooijt in al dien tijt dat hij deposant ter plaatse voor heeft gewoont eenige de minste onkuijse ofte oneerlije of ergerlijke descoursen woorden of werken tussen den req[uiran]t ende opgemelte Marij Jans heeft bespeurt gehoort ofte gesien dat wel is gebeurt dat den req[uirant] met de selve Marij Nanninghs over gemene en voor vallende saeke van de huijshoudinge met sagt sinnige woorden indiscouns was maar ook meenigmalen ter contrarie als den req[uiran]t vermeende daar toe redenen te hebben seer harde en bedrijgende spreekwijsen tegen haar heeft gebruijkt seggende als sij dit of dat niet anders wilde doen dat sij dan soude moeten
vertrecken t welk ook op sekere tijt soo verre is gelopen dat de selve Marij Nanninghs reets haar goederne had gepackt om op ordre van den req[uiran]t te vertreckensoo dat hij deposant nooijt als voren heeft gesien dat den req[uiran]t met haar Marij Nanninghs toekelde en raasde dat de selve Trijntje Didama hier voren gemelt nooijt tegen hem dep[osant] heeft verhaalt dat den req[uiriant] op sekere tijt ende agtersomer van het jaar 1728 bij den anderen te bedden souden gelegen hebben of iets dergelijks |
| ook niet dat sij int agterhuijs alleen sijnde om haar muts te hebben in het middelhuijs meende te gaan en dat sij de deur gesloten vont dat hij dep[osant] seer wel weet datin al
dien tijt dat hij bij den req[uirant] heeft gewoont de deur van t middelhuijs nooijt is gesloten geweest en ook niet gesloten konde worden alsoo aan de selve deur nog slot nogh grendels nogh wervels waren nog geweest sijn dan dat alleen langhs de duer van de kamer en het voorhuijs indien tijt pleegh metijsere grendels of schotels en een klink gesloten te sijn soo dat die selve deur tussen het voorhuijs ende kamer niet anders als uit schoonmaken of rood tijt int voorjaar om en bij maij wierd geopend den tweede deposant verklaart mede dat hij in al den tijt dat meergemelte Marij Nanninghs mede dienstmeijt was bij den req[uirant] geen de minste oneerlijke onkuijse of ergerlijke ommegngh in woorden of
werken tussen den req[uiran]t en de selve Marij Nanninghs heeft gesien gehoort ofte bespeurt en of wel nuen of dan den |
| req[uirant] haar Marij Nanninghs wel heeft bejegent ter contrarij de selve ook wel als hij req[uirant] vermeende daar toe redenen te hebben harde bejegeningen en dreijgementen heeft gedaan gelijk meermalen tussen meester en meijt gebeurt dat hem dep[osan]t ook nog wel bekent is dat op dern hefst van t voorleden jaar 1729 de woorden tussen den req[uirant] en haar Marij Nanninghs soo hoogh waren gelopen dat den rea[uirant] haar ordoneerde te vertrecken verder verklaaart hij dep[osant] dat de hier voren gemelte deur van t middelhuijs aant agterhuijs of koestal altijt is geweest
sonder slot of grendels gelijk bij den eerste deposant is verklaart en dat alleen de deur tussen de kamer en t voorhuijs gesloten als voren de laatste deposant verklaart dat hij verscheijdene jaren bij continuatie seer dickwels ten huijse van den req[uiran]t heeft omgangh gehad soo als gebuur en wel voornamentlijk als timmerman van den req[uirant] ende selve altijt bediende ook voor de t[ijd] |
| dat daar ter plaatse de voorn[oemde] Marij Nanninghs wonagtigh was dat in al dien tijt hij deposant nooijt heeft gesien gehoort ofte bij gewoont dat den req[uirant] met de selve Marij Nanninghs eenige onkuijse oneerlijke of ergerlijke woorden of werken heeft gehord en dat den
req[uirant] den selveMarij Nanninghs somtijts wel met sagte en fatsoenlijke redenen bejegende maar ook somtijts weder harde woorden en expressien tegen haar gebruijkte soo als den req[uiran]t daar toe vermeende redenen te hebben en gelij tussen meester en meijt meermalen wel voorvalt dat selve hij dep[osant] vescheijdene nagten en dagen bij coninuatie ne en dan als hij voor de req[uirant] timmerdebij hem is en wel voornamentlijk gehuijsvest geweeest en met selven en sijn familie aan sijn tafel heeft gegeten en bij nagt bij den req[uirant] geslapen sonder egter ooijt eenige onfatsoenlijkheijt te hebben gehoort of gesien als voren eijndelijk verklaren alle de deposanten te samen dat gedurende dien tijt dat
gemelte Marij Nanninghs bij den |
| req[uirant] woonde verscheijde reijse jong geselschap van vrijers des savonts en ook wel des snagts als den req[uiran]t reets was nae bedt gegaan om een pijpje of een praatje sijn geweest bij haar Marij Nanninghs en dat den req[uirant] over t geraes en gewoel dat hij dan met de jonge lieden hieldt dickwels seer onvergenoegt is geweest klagende dat hij daar door niet konde slapen hij laatste dep[osant] verklaart daar nog bij dat hij wel ten huijs voorsz[egd] is geweest en wel bij sonde rin de laatst voorledene herfst dat den req[uiran]t des 'savonts al vroegh na bedt gegaan sijnde ende hij dep[osant] beneffens de twede getuijgen en verdere huijshoudinge nogh malkander
waren blijven sitten dat hij getuijge tegen voorsz[egde] Marij Nanninghs laggender wijze seijde je moesten de je baas hij is siek en swak wat toe dekken dogh dat de selve Marij Nanninghs in haastigheijt antwoorde wat soud ik dat oude manje met sijn swarte baart toedecken hij magh hem selven redden, dat het nogh een jongh kerel was dan soudt het gaan |
| waarmede desen eijndigende geven alle dep[osanten] voor redenen van wetenschap t gunt bij haar is getuijght ijder in persoon te sijn voorgekomen en t selve nogh in goede gehuegenisse te hebben te vreden sijnde mits dien desen den allen tijde met eede te stercken gedaan int bij sijn van Matthijs de Vries en Lubbert Jans
als getuijgen |