P waar naar d voorn[oemd]e Volkert Groen en Marij Nannings met malkanderen eijndelijk uijt de schuur in
huijs quamen | het meijtje schijnt wel op te houden met boenen waar op zij deposante wederom begon te boenen en het wert afgedaan hebbende in huij ging P alt genoemde vorders verklaarde de deposanten dat sij soo lang sij ten huijse van Volkert Groen gewoont heeft noijt gemerkt heeft dat d een of ander mans persoon buijten de voorn[oemd]e Volkert Groen eenig familiariteijt ofte gemeensame ommegang met de voorn[oemd]e Marij Nannings heeft gehadt ofte gemaakt ja dat genoegsaam geen jong volk vrijer aldaar quam om haar te besoeken en dat gemelde Marij Nannings ook seer weijnig uijtging gevende zij deposante voor redenen van wetenschap al haar gedeposeerde gehoort gesien en
onderovnden te hebben als in den tekst eijndigende hier meede haare depositie verklaar de sulcx alles opregt ende waar te wesen presen teerende mits dien haar gedeposeerde des noots met solemnelen eede te bekragtigen aldus sonder bedrog gepasseert tot Westwoude ten overstaan van Jonge Jan Didama en Jan Pietersz Ruijter als getuijgen geloofwaardig hier toe versogt die desen nevens de deposante ende mij not[ari]s getekent hebben op dato als boven dit merk + is bij Claasje Pieters selfs gesteld Jongejan Didama Jan Pietersen Ruijter
Quod attestor J Schagen not[ari]s publ[iek] 1730 |