9 Op huijden den 26 feb[ruarij] 1726 compareerde voor mij Matthijs van Lobbrecht
Notaris publ[iek] bij de respective provintia en hoeven van Holland en Utrecht geadmiteert en voor de naegenoemde getuijgen den heer en m[eeste]r Pieter Caulier canonicq ten dom alhier den welken bij desen verklaarden te constitueren Jasper van Eeten m[eeste]r timmerman tot Maarsen specialijk omme te compareren voor schout en gerechte van Maerssen en aldaar aen den h[ee]r en m[eeste]r Pieter de Wijs ad[vocaa]t s hhoofs van Utrecht als in huwelijk heb bende vrouwe Agnita Barbara de Weiler en ten behoeve van deselve te cederen transporteren en in vollen en vrijen eijgendom over te geven twee en een half mergen weijlands egter voet stoots sonder in onder ofte overmate te willen gehouden sijn ge legen onder den voors[zegde] gerechte tegensover de hofstede
vegt en dijk daar ten noorden Aert Janssen ten ten zuiden den heer Hendrik Arnoud Teits naast geland sijn met alle gerechtigheden so van hout gewas sloten als andersints gelijk het selve bij den h[ee]r comparant in gevolge van de oude brieven is gepossideert zijnde vrij allodiaal goed niet an ders belast als met s heren der gelden land en polder lasten op den 10 februarij 1723 verhuert aan Bord van der Heijden ende desselfs soon Roek van der Heijden voor den tijd van ses agter een vol gende jaren die ingang genomen hebben den 1 januarij 1725 voor de somme van vier en veertig guldens tot twee en twintig stuijvers t stuk jaarlijks dog onder conditie dat wanneer de huerders precies op den verschijndag komen te betalen deselve sullen
connen volstaan met guldens van twintig st[uive]rs en anders niet en dat de huerders bij manque ment van sodanige betalinge van de verdere huere ook sullen weesen versteken en welke huere penn[ingen] jegens 22 stuijvers de gulden door den voornoemden |