| 200 de Goijer vercoopen den heere ontfanger d[okte]r Godefridus Snellius, Michiel Harcxsz Bijwaert ende Pieter Reijniersz van Dooren een huijs ende erve tegenwoordigh aen vier perthijen bewoont werdende staende ende leggede binnen dese stadt
op koorenburgh belent Cornelis Pietersz Voerman ten oosten Henrick Ras ten westen Abram Matijsz Schooff ende Claes Reijersz ten noorden met conditie dat den cooper sal hebben ende behouden een vrijen uijt ende ingangh voor de steegh ten oosten mitsgaders het gebruijck van de put staende opt erff van _____ _____ Abram Matijsz Schooff voorn[oem]t mits deselve pudt voor een derde paert onderhouden vorders dat de scheijdinge tusschen het erff van de meergenoemde Abram Matijsz ende dit erff sal gemaeckt werden tot gemenen costen van den cooper ende Abram Matijsz met een heijning eop de roijnge |