Quijdschelding Westerblokker | 421 Wij Jan Claasz Eggelis ende Claas Pietersz Gonsz schepe nen der stede Westwoude cum annex is doen condt dat voor ons in eijgener peroone compareerde Joris Pietersz Oud woonende tot Westerblokker ende gelijde wel ende wettelijk verkogt te hebben oversulcx quiteerende ende transportee rende in een vollen ende vrijen eijgendomme mitsdesen aan ende ten behoeve van Pieter Claasz Schoenmaker wonende in de Bangert onder Westerblokker een met Oost ende Aalbesseboomen welbeplante thuijn groot in oncosten driehondert negen en twintig roeden gelegen int westeijnde van Westerblokker met het eijnd aan
de Wijsend belent Poulus Boendermaker ten Oosten Pieter Eldertsz Biersteker ten Westen en dat voor een liber en vrije thuijn sonder eenigen last ofte be swaarnisse anders dan de ongelden ordinair ende extra ordinair van den jare 1723 ende vervolgens mitsgaders t geene buuren ende lenden dragen bekennende hij comparant daar van uijt handen van den voorn[oemd]e coo per stootsvoets door overleveringe van een custing sbrief {{egel inhoudende in t geheel een somma van vier hondert car[oli] guldens van gelijken dato als desen ende meede bij ons schepenen bezegeld ten zijnen con tentemente ende genoegen te wesen geheel end al vol daan ende wel betaald den laatsten penning met den eersten aanneemende ende belovende oversulcx de voorsz[egde] thuijn te vrijen ende waren van alle evictien
vordere lasten beswaarnissen op ende aanspraken als men in gelijken naar regten ende costuijmen deser stede schuldig ende gehouden is te doen onder verbandt van zijn comparants persoon ende alle zijne jegenwwrdige ende toekomende goederen egeenen ecempt ten bedwang ende excutie van allen regten ende regters sonder be drog des t oirconde hebben wij schepenen voorn[oem]t elk onsen zegel hier onder aangehangen op den XIJe junij a[nn]o XVIJ c vier en twintig |