Wij Dirk Wenius ende Jan Adriaansz Winkel schepenen der stede Abbekerk oirkonden en kennen dat voor ons in eijgener perzoon compareer
de Doede Reijersz woonende in de Beemster de welke zeijde in veijlinge verkogt te hebben en dienvolgens in vollen vrijen en erffelijken eijgendom mits dezen te transporteren en te quiteren aan ende ten behoeve van Theunis Dirksz Nierop woonende te Midwoud een stukje graslant genaamt Dillismergen over de Gouw groot naar de molenmate een mergen leggende in den bedrijve van Midwoud bezuijden het dorp naast belant met Adriaan Dikker ten oosten Pieter Kornelisz ten westen met zooda =nige geregtiheden en servituten ordinare en extraorinare gemeene lants onkosten omslangen en verpondingen als het vooren is bezeten voorts en behalven dien voor vrij lant zonder eenigen meer deren last of bezwarenisse ende bekende hij com =parant daar af met zes en twintig guldens
contant geheel voldaan en betaalt te zijn belovende overzulks het voorsz[egde] lant ende den kooper ofte zijnen erven deze naangaande te vrijen kosteloos en schadeloos te houden voor de evictie en alle andere op of aantaal zoo als men vrijgoet gehouden is te doen naar regten en costume dezer stede daar voor verbondt hij comparant zijnen perzoon en goederen die speciaal submitterende de judicature van de vierschaar dezer stede wijders den hove van Hollant en allen anderen regt en rete -ren opregt en ter goeder trouwe tot bevestiging der waarheijt deze bij ons schepenen onderteekent en door den heere jonkh[ee]r Alexander van Lantschot als waarnemende het bailjuw en schout amt dezer stede voor zijnen zoon jonkh[ee]r wouter Chrisstoffel van
Lantschot gedaan zegelen op den agtienden januarij des jaars zeventienhondert en twintig |