wij ondergesz[egde] Frans Hendricks out omtrent vijftig jaar wonende aan de Berk[m]eerdijk in de Berkmeer en Dirk Tromp out omtrent twee en veertig jare veele jaren agter den aen derik[?] gewoont hebben in de Berk meer dog tegenswoordig wonende in Obdam eertificerati[?] ende verklaren bij desen ten versoeke van den geregte der heerlijkheijt Obdam hoe waar en waaragtig is ons bij de wel bekent is dat dijkgraav ende heemraden van de voorn[oem]de Berkmeer jaarlijks en gemeenlijk in de maandt April met gewas soo van gras op de dijk in als het reitje was staande in de ringsloot aan en op de kanten der dijken gewoon
zijn te aan de meest daar voor biedende publieq te verpagten en dat aan perken souden eenig onderschijdt tussen het een of ander perk te maken en sulks mede soo wel het perk leggende tussen de pPlompdijk en Lutiedijk als alle de andere van daar de voorsz[egde] Berkmeer gelegen dat ook dijkgraav en de heemraden voorn[oem]t de huur of pagt penningen of zelve af door hun penninm[eeste]r welke bij tourbeurten altoos een van de heem raden is ontfangen of doen ontfan gen en deselve ten profijte van de ge melde Berkmeer emplojeren voor reden van wetenschap gevende dat wij veele jaren in de voorsz[egde] Berkmeer hebben gewoont jaarlijks ook billietten dienende tot advertentie dat dijkgraav en heemraden van de Berkmeer voorn[oem]t
voorn[oem]t voornomens zijn de Berkmeer dijken voor een jaar rondom deselve meer publieq te verhuren dat wij ook zelve meermaal eenige van die perken van hun hebben gehuurt tot geval op de dijken en het waterriedt staande in de ringsloot op en ana de kanten der selver dijken hebben gebenificeert en vervolgens de huur of pagtpenningen aan dijkgraav of heemraden of een van deselve hebben voldaan en betaalt berijdt zijnde al het vorenstaande gede poseerde des van noden zijnde met solemnelen indecte affirmeren ter beverstiginge bij ons eijgenhandig ondertekent tto Obdam den 11 septemb[er] 1740 |