LX . . . . . op huijden den IIIJen novembris XVc tsestich soe verwilckoerde Thijs Pietersz gervangende Anna Pieters huijsvrouwe sijne moeder Jonge Jacob Cornelisz als voocht ende van weegen Pieter Lamberts kijnderen nutertijt wonende tot Eemden schuldich te wesen die somma van twee hondert karolus gulden veertich groten vlaems voorn[oemde] karous gulden gerekent welcke pen[ningen]
Thijs Pietersz met Anna Piieters huijsvrouwe sijn moeder van Jacob Cornelisz als voocht voorsz[egd] sullen mogen houden op renten om twaleff karolus guldens ten prijse versz[egd] siaers verschijnende alle ende telcke iaers tot meaij ende tot wat tijden Anna Pietersz huijsvrouwe den voorsz[egde] hooft pen[ningen] begheert op te leggen ofte Jonge Jaep versz[egd[ ofte den kijnderen van Pieter Lambertsz voorn[oemd[ begheren op gheleijt te hebben soe sullen sij malcander een vierendel iaers te voorn waerschouwen geschiet in presentie van schepenen Cornelis Michielsz ende Cornelis Iacobsz
Claes van Buijten . . . . |