LXJ Op huijden den Xen martio soe compareerde voor mij als secretaris Pieter Cornelisz wonende tot Oude Nijedorp in de Leijen ende bekende voor hen ende sijnen erffven Jan Pietersz Jerusalem schuldich te wesen de somma van drie ende vijftich karolus guldens veertich groten vlaems voorden kar[oli] gulden gerekent welcke penningen Pieter Cornelisz belooft bij trouwe eere ende zeeckerheijt te betalen ende costeloos schadeloos sonder eenich oftreck te leveren tot
sinte peter ad catedram in de vasten als men scrijft XVc twee ende t sestich nu eerscomende in handen van Jan Pietersz versz[egd] ofte sijnen erven in kennise van mij Claes van Buijten . . . . |