Frans Tijng Mathijs nu woonende tot Haerlem
vercoopt draecht op ende schelt quijt aen
Jan Dircksz Kecuk een een huijs en erve
staende ende leggende omtrent de kerck op de
laghe zijde naest belendt hebbende Claes Dircksz
Schotvangers ten westen ende Sijmon Dircksz bode
ten oostne mette boed opt erff staende het
erffen achter t huijs stereckende tot neven het midden
van de sloot achter thuijs van Sijmon Dircksz bode
ende voort zoo^recht dwers over tot aent erff van Claes
Dircksz Schotvanger met drie voeten erffs aende west
zij ende aent noord eijndt vande boed tot een vrije gang achter

de boed

mits dat Frans Tijq over het zelve erff behoudt een
vrije overwech reed en gang tot^{zijn boomgaert ende} gheheel zijn landt
dat als omtrent seventien geersen die hij daer
achter heeft streckende totte gousloot toe voort
voor vrij huijs vrij erve zonder eenijge last op
stal ofte onvrijdoom anders dan zij ordinaris ende
extra ordinaros costen ghelijck buren ende lendens
dragen bekent hem daer aff voldaen den lesten
penn[ing] metten eersten stelt Jan Dircksz in reelen
ende actuelen volcomen possessie etc[etra] ghelovende
t zelve hijs en erve te vrijen ende waerne etc[etra]
onder verbant van zijn persoon ende goeden etc
volgende die quijt schelding brieve ghepasseert voor
Jan Aeriansz Barringer ende Claes Heijndricksz
Roodt schepenen in date den 18^en februarij 1636
ende bezegelt bij^{den e[erbare]} Isbrant van Riedwijck schout
van Nieudropercogge

Jan Dircksz Kecuk verbindt t vers[chreven] huijs en erve
voor de kustinge ter somme van twe duijsent gul[den]
te betalen I^c gul[den] ghereet ende voort op twe naest
comende carstijden als castijts 1636 ende 1637 telckens die
helft volgende d kusting vrieff date ut supra den 18^e febru
arij 1636 voor Jan Aeriansz Barringer ende Claes Heijndricxz
Rood schepenen tot Nieuwe Niedorp