_iggen backx quam Mathijs Martens de Loecker voor hem selven en mede inden naem van Martenen zijne
sone daer moeder aff was Martijntken Jan Martense Cocx dochter ingevalle deselve bevonden wordt inden huijs naebes[chreven] eenich recht te hebben daer voor in dien gevalle hem sterck maeckende en hier in verbangende hij m[eeste]r Melis Jansz inden naeme van Jannen zijnen zone daer moeder aff was Mathijsken Jans Martens de Kock dochter _enden en lijden dat naedien bij hen tot verscheijden feijsen openberlijck sheeren gebode geseten __ om thuijs en erve naebes[chreven] ten hoochsten en den meest daer voor biedende te vercoopen zij wittel[ijk] om ende midts een somme van gelde die hen vol ende al betaelt is vercost en volgende tbonnis tusschen den voors[zegde] Mathijsen en den cooper naegen[oemd] bij borgem[eeste]r en schepenen in Breda opten vijffentwintixhsten
februarij anno XVJe en ses gegeven en de voorsz[egde] m[eeste]r Melis bij consente van weesm[eeste]ren in Breda volgende dacte daer van zinn van date den XVJen novembris anno XVIe vijff getransporteert opgedragen ende overgegegeven hebben transporteren draegen op ende geven over met desen Willemen Hammen Willems sone een half huijs off woonm_ en erve met sijn toebehoorte en metten hove daer achteraen leggende gestaen en gelegen alhier binnen Breda in harstraete nemen Cornelis Henrick Loeijers weduwe en kijnderen huijs en erve opde noortsijde en Barbara Cornelis van Bergen weduwe harlff huijs off wooninge en erve opte suijsijde achter te weten westwaert commende aen der voorsz[egde] weduwe en kijnderen Cornelis
Henrick Loeijers hoff en erve te vrijen ende te waeren tvercoste halffhuijs en met twintich stuijvers erffchijns der taefele t heijlichs geests van Breda met noch vier stuijvers twee oort eenen penning erffchijns der pastorije van Breda met noch twintich stuijvers erffschijns ter quijtinge den penning sesthien heer Jan Donckers met noch vijffendertich stuijvers erffchijns Jans van Schoonen borch erffgen[amen] met noch vijffkarolus g[uld]en vier stuijvers elcken k[aroli]g[uld]en _en tsiaers den gasthuijse tot Breda opt gasthuijseijnde en met noch vijffentwintich stuijvers erffschijns die de kijnderen Embrecht Stoffels Heffen Soomen mijnt dan ingevalle men bevijnt die daer op met schuldich te sijn zoo sullen de vercooperen voorn[oemd] deselve opt voorsz[egde] halff
huijs en erve blijven heffen daer jaerlijcx uuijtgaende sonder ennigen anderen commer behou del[ijk] dat underpant ende bijpant blijven zal daert met recht schuldich is __ gebest actum anno XVJe ende sess thien daege in meerte |