Op huijden den Xe septemb[er] a[nn]° 1686 comp[areer]de voor mij Cornelis Mazier not[ari]s publicq bij den hove van hollandt geadmitteert binnen de stadt hoorn residerende in presentie van nagenoemde getuijgen d eersamen Jan Jacobsz Blauw coopman binnen dese stadt ende Jan Maertensz Oijevaaer tot venhuijsen beijde reeders geweest aen t schip de papegaij daer schipper op was Maerten Jansz Papegaij van Venhuijsen voornoemt de welcken ten rechtelijcken versoecke van e[erbare] Volckert Arentsz Akersloot mede coopman alhier bij ware woorden in plaetse van eede hebben getuijcht en verclaert gelijck zij doen bij desen hoe waer is dat d voorn[oemde] requirant haren mede reeder in t selve schip van de gemeene reederij is geauthoriseert tot boeckhouder van
t versz[egde] schip de groene papegaij sulcx dat d selve Volckert Arentsz Akersloot vocomen macht en authorisatie heeft gehadt en alsnoch is hebbende omme de vrachtpen[ningen] wegen den 15 vaten wijnen van h[ee]r Franchoijs van den Zende tot Brugge in Vlaenderen ende alle de andere uijttstaende pen[ningen] wegens t versz[egde] schip te vorderen en ontfangen ende tot dien eijnde volcomen last en authorisatie te geven aende procur[eur] Aernout Zuwijn tot Brugge ende allen anderen die hem boeckhouder goetduncken ende gelieven sal gelijck het cognossement oock dienvolgende bij hem boeckhouder is overgesonden naer Brugge voorn[oem]t om den inhout van dien te |